Limericks.
Er was eens een jeugdig cadet je,
Die vrijde met schalksche Jetje.
Hij kreeg de bons
Men hoorde een plons
Op 't water dreef 't platte petje.
Een wachtmeester van de huzaren,
Die wilde zich lamv'ren vergaren.
Hij sprong op zijn paard,
Greep wild naar zijn zwaard
Kwam terug met een zitvlak vol blaren.
Een hevig verliefde jonker
Stond te wachten bij sterren geflonker.
Daar zag hij Marian
Maar een luit. d'r achteran
Toen verdween hij zuchtend in 't donker.
Een zeker vaandrig Dieffenbach
Had steeds een schalkschen, glund'ren lach
Niet bij 't studeeren
Of exerceeren
Doch slechts als hij een rokje zag.
W.
174