L
mr
l
moeten slippen en zoo, op den tast, met de randen der
riembladen, gleed ik door den tunnel. ,,Nu omvallen",
dacht ik, ,,en je bent er geweest". Maar de Goden wa
ren mèt me. Het lichtpuntje naderde en ik was blij,
denkende weer buiten te komen. Maar 't was mis! 't
Licht bleek te komen van buiten, door een rasterwerk,
midden in een plantsoentje gelegen, bij 't beeld van
Erasmus; dat vanuit den trein te zien is. Onder dit
rasterwerk nu is een verbreeding van den tunnel, een
soort van uithaalplaats dus. Ik was maar net op tijd
in deze verbreeding, want zoon logge dito schuit
maakte juist aanstalten mijn uitgang te entreeren. Dat
was alweer een buitenkansje.
Eindelijk, na een minuut of vijf, was de baan weer
vrij en met een spurtje van 2 harde slagen, begon ik
mijn tweede sluiptocht. Deze was gelukkig korter en
minder sinister, doch even smal. Een geweldige op
luchting, toen ik weer in de open lucht was. Maar in
welk een buurt! En alles lag vol schuiten. Doorkomen
was onmogelijk. Ze lagen er romp aan romp. Allemaal
wachtende op het opengaan der sluizen. Goede raad
was duur. Landen kon ik niet, overal hooge kaden.
Toen maar naar een laagliggende schuit gepaddled.
Even gesmoesd met den opperschipper en binnen vijf
minuten was mijn skiff op de schuit gelicht. Zóó kwam
ik ook door de sluis (ook al ondergrondsch met elec-
trische verlichting). Daarna weer zoo'n smal druk
grachtje door ,,fijne" Rotterdamsche achterbuurten.
Een half uur moest ik op de schuit blijven, voor er
weer vrij water kwam en wel onder de spoorbrug,
tusschen station D.P. en Electrische-spoorstation.
188