W
„Wiesje, heb jij mijn vader en moeder gekend?"
„Ja Bels," mompelde Wiesje.
„Ben ik nou een volbloed je of niet, en is Papyrus
geen neef van me?"
„Ja Bels," troostte Wiesje.
Bels keek even vol trots naar Marta, die ademloos
stond te luisteren. Alle oogen keken naar Bels.
„Ik zweer bij mijn neef Papyrus, dat er geen Infan
terist en geen Spijker meer op mijn rug blijft zitten".
De stal was ademloos.
Zelfs Wiesje was onder den indruk en murmelde:
„Ja, die kerels zitten als baksteenen".
„Als meelzakken", klonk uit den hoek Zampa's stem.
Toen klonken er een aantal woorden wild door
elkaar
„Olifanten, dikhuiden, koeien!!" De stal was wild.
Maar plotseling was het stil, een aantal huzaren
kwam binnen, en begon op te zadelen, Bels, Wiesje,
Zampa enz. Na een poosje waren ze weer weg en de
arme slachtoffers stonden omgekeerd en opgetuigd
in de box.
„Gaat het nu gebeuren?" huilde Marta.
„Ja lieveling, misschien zie je me voor 't laatst, geef
me nog een zoen,"
„0, Bels! 0, Bels! Lieve, mooie volbloed!"
De „ruiters" strompelden binnen, en een van hen
bleef arrogant voor Bels staan, haalde een bruine boter
ham voor den dag en hield hem die een weinig bevend
voor.
Aller oogen richten zich strak op Bels, want men
begreep dat zijn volbloed-bloed aan 't koken was en
een oorlogsverklaring zou volgen.
191