3s
Vervlogen.
rb
Was het niet of 'k een blijden lach
Op jouw aangezicht je zag,
Meisje met je lokkenpracht,
Als een gouden weelde?
Is het waarheid of was 't schijn,
Krulden zich niet je lipjes fijn
Toen je in de auto neergevlĂȘen
Geruischloos ijlde langs mij heen?
Wellicht zie 'k je lachje nimmermeer,
Nog minder je mooie tanden,
Die met hun helderwitte kleur
Je lief mondje omranden.
Waarom dit lachje lief en zoet
Nu toch aan mij gegeven?
't Was wreed, want de auto suisde voort
En mijn hart bleef bij je zweven.
LORD JE.
216