Een voorbijganger.
Een dichte, kleffe mist maakte de booglampen tot
geheimzinnige lichten, die neerhingen uit den hemel,
glimpen vervend op de natte straten, waar het herfst-
mooi tot modder werd.
Langs den Singel stonden de boomen stil en naakt.
Op den weg verbleef een breede schaduw, die bij
mijne nadering uiteenweek in twee deelen.
Bij het licht, dat viel door een gekleurd venster
boven eene voorname deur, maakte m'n vlotte aandacht
eene momentopname.
Door de watergroene ruit bundelde het fantastische
licht onmeedoogend neer op twee menschengezichten
en etaleerde mij hunne lieve vertrouwelijkheid en
hunne vertrouwelijke verliefdheid.
Sierlijk krulde de soepele stengel van eene roode
tulpenbloem op het glas-in-lood van den verrader
lijken „lichtbak".
De „Man" ving bits m'n snellen blik van onder
mijnen hoedrand en legde in zijn gelaat de uitdrukking
van eenen Beschermer.
„Zij" kleurde licht-rood als de bloembladen van de
tulp op de groen-lichtende ruit.
In m'n ooren was het geluid van menschen, die zuur
tjes snoepen. Dat gerucht werd tot lichte mandoline-
tokkeling, een lief, weemoedig liedeke van overbe
kende melodie
217