3s
MARE.
a-i
rb
218
Toen ik weer naar de booglampen opzag, streek
langs mijn oogen de kille avond-wind en met de herin
nering van wat er juist in m'n aandacht was geweest,
zag ik de lichten nog waziger.
De kleur der tulpen kroop over mijn wangen en ik
had 't onprettige gevoel voor onbescheiden te worden
nagezien.
Verderop waren weer breede schaduwen, die op mij
aankwamen, langs mij heen gingen en verdwenen in
de mist.
Traag viel de motregen.
Utrecht, November 1923.