speelde wedstrijden, dat wij op zeven victories konden terugzien,
terwijl de tegenpartij ons viermaal met de kous op den kop
naar huis zond. Geen reden tot ontevredenheid dus.
Tot slot moeten wij den leden dank zeggen voor het fana
tisme en den goeden geest, die in elke cadetten club behoort te
heerschen, al bleef ook het traditioneele gemopper op de slaap
zaal van „een reuzekans missen" of „die had je wel kunnen
houden" niet uit.
Tevens richten we hierbij een woord van dank tot Luitenant
Middelbeek, die ons met raad en daad terzijde stond en die
vaak onze wedstrijden op zijn besliste en correcte manier geleid
heeft.
Laat C. F. C. nog lang voortleven in ieders gedachte als een
club, waarin goede sportgeest gekweekt werd.
Het Bestuur.
107