„Acht maal voor een kwartje! Kom meneer probeer Uw geluk
eens, 'tis maar een kwartje!"
Juffrouw met geschminkte oogen en krullend polkahaar houdt
hem wat bamboe ringen voor. Zou hij er eens op werpen? Je
kunt nooit weten. Och wel neen. Zie daar maar eens, hoeveel
probeeren er niet en wat win je. Die lui zijn immers niet gek.
De juffrouw, die zag, dat hij twijfelde, drong nog meer:
,,'t Gaat heel gemakkelijk. Acht kansen meneer!"
„Neen, dank U", zei hij kort af, liep door.
Er was zooveel te zien, daar draafden houten paarden om een
orgel, een hoop volk stond te kijken, te schateren van het
lachen om een dronken kerel, die vergeefsche moeite deed de
„shimmy trap" op te komen. Een zoete, weeë geur van de
poffertjes kraam kwam 'm tegemoet. Hij duwde een stuiver
in de gore hand van een zigeunerjochie met een Java-aapje
onder zijn lompen; glimlachte om de buitelingen van een reclame
clown.
Toen later hij was net rondgeloopen stond hij weer
onwillekeurig naar zijn Pierrot te kijken. Hij stond er nog.
Er werd niet veel op gegooid. Hij wraagde er een kwartje aan.
De eerste ring ging veel te ver, de tweede was ook mis. De
derde en vierde al beterze raakte 'm aan, maar veerden terug.
Hij had geen succes. Eén ring had hij zoo ver gekregen dat
ze er geheel omlag, maar niet plat op de toonbank, het drie
hoekje geheel insluitend, wat het vereischte was. Naast hem
stond een man te werpen, 't Leek wel een chauffeur.
Hij had een ruw gezicht, werkhanden, een soort van sportpak
en kaplaarzen aan, rook naar sterken drank.
Hans walgde even, wilde weggaan, maar omdat de kerel in
zijn lichte dronkenschap zoo bijzonder deed, bleef hij even staan
nog. Zonder te mikken wierp de automan.
„Es ik wa win, dan is 't veur M'rie," riep hij. „Hiete gij ook
M'rie juf" vroeg hij aan het polkameisje.
„M'rie zoo hiet mijn wijf en die is nu kwaad dat ik gao ker-
remis haouwePaasd'er op juf daor da klokske mö 'k
hebbe. Hup! mis hé, hê'k 'm niet gerak? Nog eene kier
naou m'n litste hé!"
121