Des Jonkers Droom.
Schreeuwend waren de lichtreclames, de etalages goten bundels
licht uit over de modderige straat; getoeter van auto's, geklingel
van trams en fietsers, geknal van motorfietsen mengden zich
dooreen en vormden zich tot het geluid van het nachtleven
eener groote stadhet leven, dat eerst begint, wanneer de een
voudige arbeiders zich ter ruste begeven en niet eindigt, voordat
een grauwe streep aan den horizon het begin van een nieuwen
dageraad aankondigt.
Tusschen al die schitterend verlichte gebouwen en winkels,
viel er een, door zijn overdadige en groots-opgezette verlichting,
onmiddellijk op. Het gebouw stond ietwat van de straat af en
had een breede oprijlaan, aan weerszijden afgezet door bogen
van electrische peertjes.
Een mondaine en elegante menigte bewoog zich in de ruime
vestibules en keurige hall van dit paleis. Hier hield het puikje
van de wereldstad zijn wekelijksche jour. Hier kende men
geen angst voor groote verteringen, hier waren geen spijs- en
drankkaarten, geen kleinsteedschegedrukte blaadjes papier,
waarop men precies kon zien hoeveel dit kostte en hoeveel dat,
zoodat men eerst kon uitrekenen, of de beurs de een of andere
vertering wel dragen kon; neen, hiér waren ze nergens te
vinden, hier nam men en vroeg niet naar den prijs, die werd
met een achteloos gebaar en een vorstelijke fooi, met een blasé
gelaat, betaald.
Een glanzend zwarte Rolls Royce kwam aangegleden en stopte
130