innering kromp de zieke meende slappe hand balde zich tot een vuist, nog dieper groefden zich de rimpels, de oogen openden zich en lieten weerspiegelen de groote smart der gewonde ziel, een kreunend geluid ontvluchtte den, als van pijn verwrongen, mond. Een koele hand voelde hij op het voorhoofd, kalmeerende, troostende woorden vingen zijn oor op. Zijn ligging werd ver schikt, hier en daar wat aan de dekens vertrokken, het hoofd een weinig opgebeurd om het kussen te keeren, zoodat de nieuwe, koele kant een weldadig gevoel teweegbracht tegen z'n koorts warme hoofd. Een stukje ijs werd hem in den mond gelegd. „Rust maarhoorde hij zeggen. Ja, heerlijk, rust, nergens aan denken, zich laten meevoeren door de gedachten, die ver dwenen naar dat groote, blanke veld, waar geen gedachten meer zijn zacht is hethier te liggenwat smelt dat ijs vlugtoch heerlijk zoo verkoelendde klok tikt nog, een, twee, een, tweessst niet aan denkenrust rust Pan. 133

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1925 | | pagina 147