Met zwabberende broek komen zij binnen,
Verstorend de werkende zinnen.
Een stille werpt een vernietigenden blik,
Een vroolijke uit een goed gemeend„Bonsoir!"
De verstoorders, zich van hun schuld bewust,
Hebben vlug het zaakje weer gesust,
En gaan in den looppas de hoofdpoort uit,
Om een poosje te genotteren in 't Zuid,
Luisterend naar een roerend Cavatine,
Of een vroolijk Titine, ooooohTitine
Terwijl de rest in alle hoeken,
Met duistere blikken zit teleeren.
Benno.
135