Gouda—Breda,
Als deze regelen onder de oogen van Kilacadmons bewoners
komen, zit ik al hoog en droog ergens in de rimboe, dus veilig
voor de hatelijkheden, die ik anders zou moeten hooren over
mijn geliefd pleegkind, dat ik vier jaar lang heb mogen vertroe
telen en verzorgen, toen ik nog motorploert was van de Cadetten-
Roeivereeniging, met vuile oliehanden en een vies, vettig jasje.
Om mijn pleegkind recht te laten wedervaren, schrijf ik dit
stukje. Hij kon de „acht" niet bijhouden, zelfs geen „twee-tje"
meer op 't laatst, maar de ouderdom komt nu eenmaal met
gebreken. Maar dat er aan dien „koffiemolen" niets meer goed
wasneendat moet ik beslist tegensprekenSlechts éénmaal
in die vier jaar heb ik onderweg stil gelegen, maar dat kwam,
omdat de benzine op was! Hoeveel vertrouwen ik in mijn bootje
stelde, zal ik U hier vertellen.
De „Pels-Rijcken" had gedurende den Winter 1923—1924 in
Gouda op de werf gelegen, bij den eigenaar, om opgeschilderd
te worden, en in het voorjaar zou zij weer in Breda terugkomen
op de zelfde manier, waarop zij gegaan was, n.l. gesleept achter
een stoomboot. Na lang vragen en veel geschrijf kreeg ik einde
lijk toestemming, om de boot zelf te gaan halen en van Gouda
naar Breda te varen. De eenige dag, waarop ik dit doen kon,
was natuurlijk een Zondag, maar bij navraag bleek me, dat de
schutsluizen bij Oosterhout op Zondag niet schutten. Na het
schrijven van ettelijke brieven, kreeg ik ten lange leste toch
136