Het Gouden Schijnsel.
Aan materialisten.
Door de vaal bleeke mist schuiven kille grauwe schimmen
over de aarde, vol spleten en afgronden. Eenzaam gaat daar
een mensch, in grimmig goed humeur. Zijn kracht is hijzelf,
zijn vertrouwen op zichzelf, zijn liefde voor zichzelf. Vele zijn
zijne ondervindingen. Hij was een idealist, een droomer, doch
spot nu daarmee. Nu durft hij te zien, koelbloedig; het floers,
dat zijn verstand het uitzicht belemmerde, is met kracht neerge
haald. Het koude en grijze staat in volle naaktheid voor hem.
Wel koud, wel grijs, maar de waarheid, dus te verkiezen boven
alle beneveling, boven elk bedrog.
Het duurt voort, de wandeling in den killen mist, maar waarom
eigenlijk? Is het nuttig? Is er een doel? Voelt hij zich licht
en opgewekt? Neen! Is er iets, dat 't waard maakt om te
leven, is hier kleur en warmte? Neen!! Waarom dan voort te
gaan? Waarom moeite te doen, als er geen warme kleuren
zijn, die de natuur doen trillen, alles en allen meenemend in
extatischen zegetocht, alles en allen bewonderend doend opzien.
Zwak trilt, hoog in de lucht een gouden schijnsel, langzaam
nader komend.
Reeds scherper omlijnd wordt het, een gouden bol op paarse
wolken. De mist vlucht, de grauwe schimmen verdwijnen, de
148