afgronden vervloeien in zachte glooiingen.. Het gouden schijnsel brengt een milde warmte. De mensch knielt neer. Hoe schoon, hoe geheel anders dan de gewaande waarheid van koude grijsheid. Een zachte knal. De bol berst. Zoet riekende, warm trillende kleurwolken verschijnen in onnoemelijk aantal en veelheid van soorten. Zij vervloeien en verspreiden zich over de gansche aarde, weldoend, waar zij komen, verlichtend de duistere punten. Stom aanziet hij alles, in zalig over zich heen laten gaan van de weldoende warmte. Maar wat is dat? Zijn er nog meer wezens dan hij alleen? Eensklaps, als bij afspraak gelijk, springen allen op. In groote vreugde sluiten zij elkander in hun armen, in groote vreugde over 't wedervinden, in groot en warm geluk. En toen leefde hij verder, niet meer alleen, niet meer voor zichzelf. Vertrouwend niet meer alleen op eigen kracht, gesterkt door het hoogere, dat zich één enkel oogenblik in al zijn schoon heid aan hem geopenbaard had in de schrilste tegenstelling met de koude, vermeende „waarheid". H. D. J44

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1925 | | pagina 158