niet goed meer loopen, begrijp je meiisch, daarom die stok hier.
En toen kreeg ik van Van Heutz de Willemsorde. Ja, ik heb
'm verpatst, wat hatte ik daran? Ik had liever wat geld. Een
korporaal heeft 'm gekocht voor een riks. Ik werd afgekeurd
en de boot bracht me weer terug naar hier. Ik heb nu pensioen,
acht gulden, dat is nog wat hé? Daar leef ik nu ook van, en
oen ja gar zufriedeno jabestAlleen
ben ik nu op de wereld A heel alleen
Stil, zal je vertellen. Ik woonde in Arnhem van m'n pensioen.
Arnhem mooie stad, niet zoo schön als der Heimat, Leipzig.
Daar liep ik zoo rond en zag eens daar bij den ingang van
Sonsbeek, groot park daar, weet U dat? Daar zag ik een
madchen staan, schönes madchen en dat schreide. Ich hatte
mitleid. Warum madchen, wat schrei je zoo, vroeg ik. Ze
was bang voor me. Ik heb groote baard, ben bruin gebrand
als een koelie. Maar ik zei: Niet bang zijn, zeg me maar,
misschien kan ik je helpen."
Ach meneer ja schreide ze ik ben maar een arme
wees en heb geen huis heb geen geld om eten te koopen."
Maar reik me de hand zeg ik toen Ben toch ook
alleen op de wereld. Dan gaan we samen verder."
Maar ze was bang, trok die hand terug en wou weg loopen.
Ik zei: verddenk je dat ik een schoelje ben. Ga
je met mij mee of niet? 't Was een lief blond ding en ik ben
er ook later mee getrouwd. Ik zal U vertellenEens,
was ik erg droevig, ik praatte bijna niet. Anny vroeg me
waarom ik toch zoo was en ik zei:
Stil, luister, meid. Ik heb een brief gekregen van der
heimat, kun je dat lezen?"
Maar ze kon niet, 't was deutsche schrift. Ik heb haar voor
gelezen. Mijn vader was dood, moeder dood. Nu was ik ook
een wees en ik kreeg nog een beetje geld.
Toen heb ik haar gevraagd om met me te trouwen, dan
waren we ja allebei niet meer alleen.
Ze was nog jong, Anny, zwanzig. Maar wat zegt me dat
kind? Ze wilde niet.
Vraag dat aan Marrigje, die mag je wel." Marrigje, dat
147