JAARVERSLAG van het Corps Cadetten en Hoofdcursianen Het Cursusjaar is voorbij, het behoort tot het verleden en zal nog slechts als een herinnering in ons blijven voortleven. Mij is opgedragen een enkel woord te wijden aan hetgeen nu achter ons ligt, van welke taak ik mij gaarne kwijt. Dit Jaarverslag wil ik niet maken tot een bloote opsomming van feiten, doch slechts van datgene, dat voor ons een blijvende herinnering moge zijn. Als we ons jaarboekje 1924 openslaan en het Jaarverslag lezen, zien we, dat dit eindigt met de woorden: „Wij spreken de hoop uit, dat de verstandhouding tusschen de verschillende leden van het Corps Cadetten en van den Hoofdcursus mag groeien tot een hechten band van wederzijdsche vriendschap, vertrouwen en hoogachting". Hoewel deze wensch door velen goed werd begrepen, kan hij pas geheel in vervulling gaan, als iedereen daartoe naar zijn allerbeste vermogen meewerkt. Waar in onze dagen, helaas, zooveel gesproken en geschreven wordt op laat-dunkende wijze over al, wat voor het echte soldaten hart zoo mooi en edel is, moesten wij er juist thans geheel van doordrongen zijn, dat ons altijd nog samen bindt, die oude band „Trouw aan Vorstenhuis en Nederland". Bij het Wilhelmus, bij onze Corpsliederen voelen wij ons bloed sneller stroomen, weten wij ons in ons schoone ideaal één te zijn. Dit „één zijn" zal te bereiken zijn, wanneer wij reeds nu binnen de vier muren van Kilacadmon, ons verdraagzaam tegenover elkander toonen. 50

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1925 | | pagina 58