HET ONGELUK. Gare du Nord in Parijs, veel menschen, heel veel, 't wemelde. De groote D-trein ParisAmsterdam werd langs het per ron geschoven. Zwartglimmend ondier leek de locomotief. Reusachtig en indrukwekkend; een wonder van techniek. En op dit groote zwarte ding, drie zwarte, beroette men schen, die haastig heen en weer liepen en zwoegden; 't ding blies en bruischte stoom. De trein was lang en werd vol. De reizigers drongen door 't publiek heen, stapten in. Langzaam gleed de trein uit het station. Eerst langzaam en dan steeds sneller. De eerste kilometers met een matige vaart door de vele wissels en lijnkruisingen, maar dan vlug ger en onder een witte rookpluim ijlde de Paris-Amsterdam voort. De struiken langs den weg leken een groene, vage streep telegraafpalen, huizen, stormden in omgekeerde richting bliksemsnel voorbij. Honderd kilometer per uur. En sneller ging de trein, steeds sneller. Brussel, Gare du midi. Dan snelde de trein weer verder, naar Holland en weldra reed hij met een reusachtige vaart over de hei. De Brabantsche hei, naar Rosendaal moest hij. 't Was of 't trok, Roosendaal, 't Trok en 't trok. Even vöor Roosendaal, op 't rechterspoor stond een goe derentrein te wachten, totdat het sein op veilig kwam. Het roode lampje op den achtersten wagen was heel klein en doezelde met breede kringen weg. 't Was mistig dien avond, erg mistig. Achter dien goederentrein ratelde de D-trein Paris Amsterdam met een vaart van 70 K.M. 92

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1926 | | pagina 100