En toen, toen gebeurde het verschrikkelijke! De machi
nist op den goederentrein hoorde! Het was stil in dien mist.
En hij hoorde achter zich het gebrom en het gedonder en
gedender van dien trein. En hij begreep!
Maar het was te laat! Een slag, een krak, een gerinkel
van gebroken glas en menschengeschreeuw. Schrille tonen
van ontvliedenden stoom.
De D-trein was op den goederentrein geloopen.
Bij Doorn naar den kant van Maarn, staat een oud
buiten. Grijs-wit en groenig. Oud, heel oud. En daar om
staan hooge, ook weer heel oude boomen, beuken, zilver
wit-groene beuken.
Gezien van uit de groote ramen ligt 't station Maarn
daar in de diepte; staalglanzend zijn de rails en ver lijkt t,
over de donkere dennenkruinen, 't Is herfst, October. De
beuken zijn rood, bruin-rood. De groote oprijlaan naar het
buiten is bezaaid met bladeren, rood-bruine bladeren.
In de groote ruime zitkamer van het buiten lijkt het ge
zellig en warm. De mooie kleuren van het geheel doezelen
weg in de hoeken.
Alleen valt het grauwe October licht door de breede
ramen met het uitzicht over de dennen. Op de tafel ligt
iets dat niet harmonieert met die tinten, een lichtgroen
iets. Doods ligt 't, en hel lijkt 't in den schemer, 't Is een
telegram. Een telegram van de Spoorwegdirectie uit
Utrecht.
En hij, de zoon, loopt op en neer, en op en neer met de
handen in de zakken. En hij staat stil voor de piano, en
kijkt naar het groote bouquet herfstasters. Purpere en
oranje asters op die diepzwarte piano. Van morgen had
hij ze nog geplukt, zelf, met zorg de mooiste uitgekozen.
Ze waren voor zijn Moedr. Haar lievelingsbloemen waren
het, denkt hij, waren" het. En nu?
Een prop komt in z'n keel, met een ruk keert hij zich
om en valt neer in een stoel. En met het hoofd in de handen
snikt hij.
Leeg is 't nu in die mooie kamer, hij voelt het, die
leegte om ihem heen. Waarom was dat nu gebeurd?
Hij schikt op; heel in de verte gerommel van een trein.
93