VERSTOORDE RUST.
't Is Zondagavond.
Een vredige stilte heerscht in het kamp over de in
rijen geschaarde tenten, die, zoo ver het oog reikt, omgeven
zijn door de reeds paars wordende heide, afgewisseld door
den frisschen tooi der altijd groene dennen.
Den geheeleiï dag brandde de zon op het grijs-grauwe
zeil, en ook nu nog is het drukkend. In de verte hoort men
het kloppen van een houten hamer op losgeraakte paal
tjes. Uit een nabije tent klinkt gedempt stemmengeluid
tot ons door; laag en eentonig, met weinig verheffing en
daling! Te doffer doet het zich voor, nu een vogel zijn
vroolijk hoog getjilp paart aan die sonore bassen.
Buiten is het weer stil.slechts even maar. Nu komt
uit de verte, gedragen op de vleugelen van een zacht
windje, het gejoel van pretmakende kampbewoners.
't Sterft weer wegeven nogDan is alles weer stil,
als uitgestorven.
Niemand in onze tent spreekt. Allen liggen plat op den
rug. Zij staren en denken; een ieder is verdiept in zijn
eigen gedachten.
Tegen den recht afhangenden onderkant van het tent
doek bewegen zich de slanke silhouetten van grassen en
takjes Nu eens licht trillend, dan weer vlugger, allen be
wegend, elkander rakend en kruisend, dan plots stilstaand,
kaarsrecht prijkend.
Op gelijke afstanden zien we de zwarte zoomen der aan-
eengenaaide stukken doek. Naar boven naderen zij elkaar
tot in een ronde opening, waarboven een kapje tegen
den regen. Toch ontdekken wij daar boven nog een hoekje
van den grijzenden, maar nog helderen hemel. Scherp
licht het zich af achter den grauwen tent-binnenkant.
Daarbinnen hangen wat uitrustingstukken en geweren. De
105