NEDERLAND.
Ik ken een landje, klein maar rijk,
Het wordt beschermd door duin en dijk
Voor watervloed en stormgetij,
't Is 't Nederland van mij.
Ik ken een landje, frank en vrij,
Begroeid met koren, bosch en hei;
Vol nijverheid en industrij,
't Is 't Nederland van mij.
Ik ken een landje, mooi en schoon,
Aan 't hoofd daarvan een vorstentroon
Die pal moet staan. Kom! Schraag ook gij
Dien Vorstentroon met mij.
JOOP.
107