kennen als een goed leerling en prettig kameraad en lang zamerhand won hij aller sympathie. Het officiersexamen liep ten einde en bij den practischen dienst had hij zijn laatste opdracht uitgevoerd. Een ander kwam aan de beurt en hij zette zich in de nabijheid neder op het gras. Hij bedacht, hoe hij nu op het punt stond in de maatschappij te treden, zooals hij zich dit had voorgesteld. Binnen afzienbaren tijd zou hij zich in het land van eeuwig groen en eeuwige zon bevinden. Indië trok hem aan om al het mooie en goede, dat hij er van vernomen had. Wel had het hem moeite gekost, eer hij toestemming verkreeg. Voor zijn Moeder was het een slag, waaronder zij lang gebukt ging. Maar mocht zij haar jongen terughouden van zijn geluk, van alles, wat hij zich een mooien plicht achtte? Het eindexamen was voorbij. Den volgenden dag werd hem den uitslag medegedeeld: Geslaagd als nummer twee". ,,Zeg mij na. Ik zweer trouw aan den Koning, gehoorzaam heid aan de wetten en onderwerping aan de krijgstucht. Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig." Flink, gelukkig sprak hij de eed uit, terwijl hij het vaandel vasthield. Zijn hart zwol van trots en, op zijn plaats teruggetreden, richtte hij zijn blik op zijn Ouders, die de plechtigheid bijwoonden. Hij zag, hoe zijn Moeder een traan wegpinkte met het fijne zakdoekje en hoe zij hem door haar tranen toelachtte. Bij zijn vertrek naar Insulinde was het afscheid zwaar en zoo lang mogelijk hield hij zijn blik gericht op de steeds vager wordende kade, waar Ouders en familie zich bevon den. Nog eenigen tijd leunde hij tegen de verschansing, toen allen reeds uit het gezicht verdwenen waren. Als het kiezel knarst onder de paardenhoeven snelt het vrouwtje naar de voorgalerij, waar zij juist aankomt, als de jongen" zich met het paard naar den stal begeeft. 109

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1926 | | pagina 117