of zich de vereischte voorbereidende kunde elders hebben
eigen gemaakt." De cursus zou normaal één jaar duren;
jaarlijks 10 tweede luitenants toe te laten met minstens 3
jaar werkelijken dienst als officier, die met den practischen
dienst volkomen bekend waren en daarin uitmuntten. Toe
lating te regelen door het D. v. O. op voordracht en aan
beveling van de betrokken Korps-Commandanten. De
zoogenaamde „toegepaste studiën" zouden jaarlijks duren
van 1 Sept. tot 15 Juli, waarvan theoretische oefeningen
van 1 Oct. tot 1 Mei, bestaande uit het uitwerken van
tactische opgaven, tactische oefeningen op de kaart, bij
wonen van sommige lessen 4e studiejaar, oefeningen in
den militairen stijl en welsprekendheid, alsmede prak
tische oefeningen in de overige maanden. Na het einde
van den cursus zouden door den Raad van bestuur en
toezicht der Academie getuigschriften aan de deelnemers
worden uitgereikt. Op verlangen zouden de deelnemers een
tweeden cursus kunnen volgen, voornamelijk ter beoefe
ning van de krijgsgeschiedenis.
De M. v. O. kon zich met het beoogde doel wel ver
eenigen, en over het geheel ook met bedoeld onderwerp.
Hij keurde echter niet goed alleen tweede luitenants met
minstens driejarigen practischen dienst als officier toe te
laten. Hun eigenlijke vorming als soldaat liet dan nog te
wenschen over; men begon dan eerst tact te krijgen om
met den soldaat om te gaan, hem behoorlijk te leiden en
te commandeeren.x) Eerst moest de algemeene dienstge-
schiktheid verkregen zijn, welke vooral bij de infanterie
en de cavalerie zeer op den voorgrond diende te staan.
13 Juli 1844 deed de M. v. O. den Koning een bepaald
x) Detacheeringen van cadetten bij den troep bestonden vóór de
wet van 1890 nietl
122