poepoe moest zijn om mij te halen. Mijn jongen kreeg op
dracht, tegen dien tijd aan den Oosthoek van Alor met mijn
paarden en tournéebullen te wachten, daar ik, terugko
mende, van daar uit een tournee te paard over het eiland
wilde maken.
Den volgenden ochtend was ik te Atapoepoe en reed
dadelijk naar Atamboea. Daar bracht ik een fijne week
bij Miep en Puck door. Toch buitengewoon hartelijk van
die familie niet?
Den zesden dag kwam er van Atapoepoe bericht, dat de
prauw gekomen was, en Miep verklaarde, dat zij zoo naar
huis verlangde, dat zij mede wilde. Ik had er geen bezwaar
tegen, daar ik dacht in 12 uur over te zijn, als wij recht
streeks naar de Zuidkust van Alor gingen, en de prauw
naar mijn meening groot genoeg was.
Den volgenden dag gingen wij tegen den middag op weg,
Miep en ik te paard, Puck in een tandoe.
Tegen donker waren wij in Atapoepoe en daar lag de
prauw aan het kleine houten steigertje. „Nee maar, wat
een notedop!" riep Miep verschrikt uit. Zij wilde echter
niet terug, nu ze reeds zoover was.
Onder veel bekijks van de kampongbevolking werd
onze bagage, waaronder ook 7 melkgeiten, die we gekocht
hadden om mede te nemen, ingeladen. De geiten voorin,
tusschen de beenen van de roeiers. Maar toen we zelf aan
boord gingen, steeg de verbazing ten top. Een Europeesche
vrouw in een prauw de zee over, dat had men nog nooit
medegemaakt.
Het comfort aan boord was natuurlijk nihil. We moes
ten op de planken liggen in een overdekte en halfafge-
sloten ruimte van 2 bij 1.75 Meter. Je kon niet behoorlijk
languit lig^n. Puck kreeg een plaatsje tusschen ons in
op een draagkussen, rechts en links geflankeerd door een
171