petroleumblik; dat hebben we moeten doen, omdat zij
anders door het schommelen pardoes van het kussen op
de planken rolde.
Om zes uur vertrokken we, naar de gewoonte van het
land, onder flink slaan op een gong. Natuurlijk was dit
een reden voor Puck om een behoorlijke keel op te zetten,
doch amper begonnen de roeiers met hun eentonige beurt-
zang, of zij kraaide lustig mede. Zoodra we buiten kwamen,
kreeg Miep het te kwaad; zij ging liggen, en heeft in die
houding volhardt, tot we uit de prauw stapten. Ik moet
voor dienst steeds veel met de prauw uit, dus had ik er
geen last van. Puck amuseerde zich best.
Die zeeziekte van Miep baarde mij geen zorg, daar ik
er op rekende den volgenden ochtend reeds aan te zijn.
Maar jawel, toen ik in de vroegte voor den dag kwam, zag
ik Alor aan den verkeerden kant liggen. Wij waren geen
vijf mijl uit de kust van Timor, en Alor lag er een kleine
zestig vandaan. De djoeroemoedie (stuurman), vertelde
mij, dat er geen wind was geweest en dat de stroom zoo
sterk was, dat de menschen er niet tegen op konden
roeien. Als straks echter de Oostmoesson goed doorstond,
zouden wij tegen den avond in Alor zijn. Miep vond het
vooruitzicht, nog een heelen dag daar te moeten liggen
zonder te kunnen eten, erg matig. Ik hoopte maar op een
stijve bries en hield me onledig met allerlei huishoudelijke
werkjes, als vullen van de flesch van de kleine en haar te
drinken geven. Verder natuurlijk het verschoonen en zelfs
het uitwasschen van luiers. Dat ging gedurende de ochtend
uren heel gemakkelijk. Ik bond ze aan een touwtje en liet
ze maar in het water sleepen. Die aardigheid was echter
gauw afgeloopen, doordat tegen 12 uur de wind volkomen
é*né ligéen en de kerels moesten roeien. Het gevolg hier
van was, dat, toen de avond viel, wij net halfweg waren.
172