Blijkbaar waren zijn gedachten niet bij de oude krant, want
hij blikte van tijd tot tijd naar buiten in den stillen, tropi-
schen maannacht en loosde dan een diepen zucht. Hij ver
schikte zich dan weer in zijn stoel, duwde met de teenen van
zijn in sloffen gestoken voeten, dezen achterover, en schom
melde een tijdje heen en weer, intusschen pogend zijn ge
dachten weer bij de krant te bepalen.
Luitenant Frans Meertens was postcommandant op een
klein negorijtje in de Buitenbezittingen. Hij was eerst korte
lings in Indië gearriveerd en had, zoodra hij voldoende routine
en practische kennis had opgedaan in één der garnizoens
bataljons op Java, overplaatsing aangevraagd naar de Buiten
gewesten. De reden, dat deze jongeman Java verlaten had,
was de volgende.
Frans Meertens had in het tweede jaar op de Kon. Mil.
Academie kennis gemaakt met een lief meisje. Zij was de
eenige dochter van een weduwe. Mies, zoo heette zij, had
dadelijk sympathie gevoeld voor den, in zichzelven gekeerden
jongeman. En geleidelijk had zich de vriendschap bij beiden
uitgebreid tot een inniger, dieper gevoel. De twee jonge men-
schen, die elkaar zoo goed begrepen, hadden zich verloofd,
nadat Frans zijn benoeming tot tweede-luitenant had ver
worven.
Er was echter een groot bezwaar, dat als een donkere wolk
hing boven het geluk van hun beiden. De moeder van het
meisje, die na den dood van haar man, met alle liefde en
toewijding, Mies had grootgebracht, kón niet scheiden van
haar eenig kind. Het denkbeeld, haar meisje naar Indië te
laten gaan, en wellicht nooit meer terug te zien, was te ver
schrikkelijk voor haar. Zij dacht aan de jaren, dat Miesje haar
zonnetje in huis geweest was, aan alle kleine voorvallen en
gebeurtenissen, die haar nog zoo duidelijk voor den geest
stonden en alle, zonder uitzondering, betrekking hadden op
193