De Regeering heeft de heuschheid gehad, haar waardeering
en erkentelijkheid te uiten, door aan den Majoor Voskuil de
zilveren eerepenning voor verdiensten ten opzichte van 's Rijks
openbare verzamelingen van wetenschap en kunst toe te
kennen.
Op den vierden Mei 1926 werd het museum, groot geworden
als het was door de samenvoeging der twee op zich zelf mooie
verzamelingen, geopend. Waren deze ieder voor zich reeds
zeer belangwekkend, compleet konden ze niet genoemd wor
den. Toch vulden, volgens Majoor Voskuil, de Kamper en
Bredasche collecties elkaar op schitterende wijze aan, zoodat
een geheel was verkregen, dat op ethnographisch gebied nage
noeg alle deelen van den Archipel bevat.
Zoo heeft dan op den vierden Mei 1926, elf uur 's morgens,
in een der zalen van het Gouvernementshuis de Gouverneur
van de K. M. A., tevens Directeur van den Hoofdcursus,
de toenmalige Kolonel G. G. van Everdingen, het museum
geopend in tegenwoordigheid van den Minister van Koloniën,
Dr. J. C. Koningsberger, vergezeld van den Luit.-Kolonel
J. M. van Gogh, van den vertegenwoordiger van den Minister
van Oorlog, den Generaal-Majoor R. B. A. N. de Quay,
den oud-Inspecteur van het Militair Onderwijs, den Generaal-
Majoor b.d. H. J. A. Feber, Professor C. Spat, oud-hoog
leeraar aan de K.M.A.den Burgemeester van Breda, Mr, Dr.
W. G. A. van Sonsbeeck, van militaire autoriteiten uit het
garnizoen Breda, de officieren en leeraren van de K.M.A, en
den H, C., afkomstig van het N.-I. Leger, den Senaat van het
Corps cadetten en leerlingen van den Hoofdcursus en ver
tegenwoordigers van de oudste klassen van K.M.A, en H.C.,
in opleiding voor het N.-I. leger.
De Gouverneur schetste voor de aanwezigen de geschie
denis van het museum. Hij bracht hulde aan de grondleggers,
den Kapitein van I Jsseldijk en Professor Spat, en verder aan
202