de onvermoeide werkers, Majoor Voskuil, Kapitein Fuchter,
Kapitein van der Wal, den heer Venker, Kapitein Govers en
Kapitein Schukking, aan wie het gelukt is om in ongeveer
een jaar tijd het museum op een allen lof verdienende wijze
in te richten. Ook sprak de Gouverneur een woord van dank
aan oud-leerlingen en zoovele anderen, die door schenkingen
niet alleen een bewijs van belangstelling, maar ook een
krachtigen steun hadden gegeven aan de verzameling. Ten
slotte richtte de Gouverneur het woord tot den Burgemeester
van Breda.
De gepens. Majoor van het Ned.-Indische Leger, H. W.
Voskuil, daarna het woord verkrijgende, gaf een overzicht van
de ethnographische verzameling. Hij stelde in het licht,
dat er voorwerpen aanwezig zijn van allerlei gebied: van
wapenen, landbouw, jacht en visscherij, inheemsche scheep
vaart, kleeding en sieraden, weefkunst, woningbouw, huis
raad, vlechtkunst, lederbewerking, metaalbewerking, wapen
smeedkunst, zoowel als preciosa van religieuze strekking
(amuletten, fetissen, afgodenbeelden). Vooral verdient ver
melding het gestyleerde Allahmotief en eenige bijzondere
exemplaren van geschreven Korans. Als uiting van de Hindoe-
Javaansche kunst zijn te noemen de reproducties van reliëfs
van Boro-Boedoer en Prambanan en speciaal het afgietsel van
het prachtige beeld Prajna Paramita, de moeder van Boeddha,
sereen van uitdrukking, een en al devotie.
Zoo is dus het Ethnographisch Museum een kostelijk bezit
voor het militair onderwijs.
Laten alle cadetten en leerlingen, wanneer zij straks te
midden der hooge palmen een zoo schitterende gelegenheid
hebben om voorwerpen, van nut voor het museum, in hun
bezit te krijgen, deze verzameling daadwerkelijk steunen door
het zenden van bijdragen.
Zij zullen in dank worden aanvaard, J. W. G. C.
203