DE WERELD.
studeeren van den nacht, die zooveel moois in zijn zijde
weefsel versluierde.
Hij trachtte heen te dringen door het waas van roman
tiek, waarin de nachtgodinnen hun blanke naaktheid
hulden.
Hij analyseerde de onbestemde geluiden, die zich on
bedoeld en ongewild vereenigden tot concerten van
buitengewone bekoring.
Hij tuurde tusschen het net der zwarte draden door
om den grooten meester te ontdekken, die deze wijde
wereld van ongekende schoonheid regeert met het gemak
en de soepelheid van den geboren heerscher.
Deze liet zich echter niet zien, doch hield zich verbor
gen in het paleis der ongenaakbaarheid. Soms meende
de Vorscher hem te herkennen in een voorbij snellende
schaduw, maar de zekerheid ontbrak.
Hij begroette den dageraadeen lichte schijn aan
den overigens grauwen hemel
De nacht moest wijken, die mooie, stille nacht, die
zwarte.
DIXI.
De wereld kan een appel zijn,
Begeerlijk, glanzend, welgevormd,
Hij lokt ons met wat schoonen schijn,
Och! Pluk hem niet! Hij is verwormd.
JOOP.
213