dat het geheele huis door boomen omringd is, niemand
kan ons zien. Daarom zeg ik altijd, dat het net zoo goed is
als buiten. Maar," voegde ze er plotseling aan toe, „je zit
veel te ver weg, ik kan niet voelen, waar je over zit te
denken. Al zou je willen voorlezen, behoef je toch niet
heelemaal aan het andere eind van de veranda te gaan
zitten. Breng je stoel hier, zoodat ik je kan zien; dat is
beter."
Reg bracht zijn stoel iets dichter bij, iets maar, zoodat
hij haar beter kon zien. Weer trok zij ten aanval, weer
werd zij ontwapend door zijn heerlijke onschuldigheid. Hij
was zoo zacht, dat zij het gevoel kreeg, of zij tegen een
baal katoen vocht. Toen zij een oogenblik later samen
over de veranda leunden, raakte zij zijn hand aan. Reg
ging weer zitten. Als zij over vrouwen sprak, sprak hij
over zijn zusters. Boos en verbaasd trachtte zij hem te
vangen, hem te dwingen een complimentje te maken, maar
Reg, onschuldige Reg kon zich niet laten gaan. „Die rare
Hollanders," dacht ze „en ik heb altijd gehoord, dat zij
het spelletje van A tot Z kenden." Langzamerhand kwam
het gesprek op het al of niet last hebben van zenuwen.
Ja, haar man was zoo dikwijls weg; het groote eenzame
huis, de verschrikkelijke nieuwe dienstbode, haar bruta
liteit en dan, inbrekers. Er waren er den laatsten tijd veel
in die buurt. „Beweegt daar niet iets?"
„Een kat in de struiken," zei Reg.
„Oh, ik haat het zoo, die eenzaamheid, die afzondering.
Gisterennacht had ik erg veel last van mijn zenuwen, juist
nu mijn man naar New-York moest. Ik ben bang, dat het
me vanavond weer zal overkomen. Kan je niets doen om
me te helpen?"
200