DE TOREN. Machtig rijst een slanke toren Boven grijze stad omhoog. Blinkend, als uit goud geboren, Prijkt tot in der wolken boog 't Haantje, uitverkoren, Boven op den toren. Rond dien grijzen, slanken toren Zeilen vogels zonder rust, Wiegen op hun vlerkenwagen Rond den toren, onbewust, Vliegen doelverloren Rond den stillen toren. Hooger dan deez' hooge toren Wil er een nog stijgen gaan, Om dan even wat te rusten Boven op den gouden haan, En zich koning voelen Van dat aardsche woelen. Klokken kleppen klankakkoorden, Galmen zwellen tot een zang, Die zich voortplant door de beemden, Mijlen ver, minuten lang, Tot in 't niet verloren, Verre van den toren. Bij het zingen van den toren Wijkt de voog'lenkring uiteen, Sierlijk wendend, nog eens keerend, Steeds in groepjes, maar niet één Vlucht er bij het hooren Zingen van den toren.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1928 | | pagina 211