blik, dat we elkaar spraken. Al was „onze" tijd dan ook
maar kort, we waren intens gelukkig, alleenze was
niet meer vrij, haar lot was reeds verbonden met een
ander.
'k Kan je niet alles in de finesses vertellen, 't zou te veel
zijn en me zelf maar down maken, als ik aan dien geluk
kigen, aan „onzen" tijd denk.
Hier zweeg Teddy even en haalde 'n groote enveloppe
uit z'n borstzak, keek er nog even op, alsof hij er afscheid
van wilde nemen en gaf haar toen aan mij.
Johnnie, 'k weet, ik kan je vertrouwen. Wil je dit
voor mij bewaren, dit en dezen ring; Johnnie, je weet van
vroeger, wat mijn fatum is, m'n voorgevoel, van wat er
met mij gaat gebeuren, zonder er ooit iets aan te kunnen
veranderen. Nu, m'n voorgevoel heeft me laten weten, dat
ik hier nooit meer weg zal gaan; 'k voel het maar al te goed,
nog sterker dan voordat we samen de stelling doorliepen,
dat ik hier zal sneuvelen. Nee, schud maar niet met je
hoofd, ik weet 't en 't heet hier niet voor niets ,,'t Beren
graf."
Johnnie, luister dus goed, naar wat ik je nu ga zeggen.
Als je hoort, dat ik hier werkelijk gesneuveld ben, stuur
dan dit pakje brieven en dien ring op naar dit adres, 't Is
haar adres en 'k vertrouw het jou toe, wetend, dat het in
goede handen is. Vraag me verder niets, en 't is trouwens
hoog tijd, dat je met je vermoeide manschappen afmar
cheert!
'k Kon niet veel zeggen, 'k kende het fatum van Teddy
maar al te goed; 'k wist, dat het nog nooit gelogen had, en
'k herinnerde me den tijd, dat we samen nog studeerden,
als hij ons 's avonds waarschuwde, dat we den volgenden
209