DESILLUSIE.
Het was een schoone, heldere nacht.
De sterren flonkerden aan 't uitspansel als kleine dia
mantjes en de maan goot haar zilveren stralen over den on-
metelijken oceaan, in duizenden lichtflonkeringen weer
kaatst door de zacht kabbelende golfjes.
Rustig gleed de „Rindjani" door den majestueusen nacht.
Onbewegelijk, in gedachten verzonken, stond een jonge
man over de verschansing gebogen.
Vroeger, drie jaren geleden, stond hij hier op dezelfde
plek. Toen bracht het schip hem naar Holland, weg van zijn
geliefd Indië, van zijn Moeder, die met tranen in de oogen
afscheid nam van haar eenigen jongen.
Zijn vriendinnetje, lief, blond kindje van nog geen vijftien
jaar.hoe hij dat frêle figuurtje tegen zich aandrukte. Zijn
eenigst Eefke, die snikkend haar blond kopje aan zijn
borst verborg, in haar naïviteit niet begrijpend, waarom hij
weg moest van haar, om juist in Holland wat te willen
worden.
Onwillekeurig grepen zijn vingers naar een medaljonnetje
met haar portret er in.
Ze kenden elkaar van jongs af, altijd samen geweest, en
het gevoel van vriendschap, dat ze eerst voor elkaar had
den, groeide uit tot iets schoons, iets edels, een oprechte,
reine liefde. Toen moest hij weg naar Holland om zijn
ideaaal, officier van het N. I. L., te trachten te bereiken.
Dure eeden van trouw zwoeren ze elkaar, in hun rein,
jeugd-idealisme misschien nog niet ten volle beseffend den
217