niets van al die drukte om zich heen merkend.
Luitenant Doornhof zag zijn Eefke weer terug, zijn Eefke,
mooier geworden in zijn oogen. Geen kind meer, maar vrouw
geworden in die drie jaren van afwezigheid.
De begroeting was allerhartelijkst, toch een beetje ver
legen voor elkaar, een natuurlijke, kleine verwijdering door
die lange jaren van scheiding, wat langzamerhand wel weer
zou verdwijnen.
Atjeh was in volslagen opstand. Overal benden djahats,
die de voorheen zoo rustige streken afliepen, plunderend
en moordend. Hoevele slachtoffers waren reeds niet ge
vallen. Menig veelbelovend officier, aan wiens jonge leven
met één klewanghouw, één rentjongsteek, ruw een einde
werd gemaakt.
Meende men den opstand onderdrukt te hebben, elders
brak zij weer uit met evenveel hevigheid.
Rustig streek de wind over de alang-alang velden van
Blang-Pidië en deed 't hooge gras golven in rhythmisch
gedein.
De ondergaande zon wierp haar rood-gouden licht over
't landschap.
Een man keek droomend naar den verren horizon, alles
om zich heen vergetend.
Luitenant Doornhof was als commandant aangewezen
over een ver vooruitgeschoven post.
Een paar weken had hij in zijn geboortestad, Meester
Cornells, mogen blijven en toen moest hij gaan, daar, waar
zijn plicht hem gebood. Hij had zich onderscheiden, met
onstuimigen moed de streek van djahats gezuiverd. Morgen-
219