ochtend, heel vroeg, moest de laatste benteng vallen, dan was 't verzet gebroken, tenminste in zijn streek. Op dien middag stond hij daar, mijmerend, overdenkend, al wat gebeurde in dien korten tijd, dat hij thuis bij de zijnen was. Nóg zag hij zijn meisje hem toewuiven van de kade, toen het schip hem wegvoer naar Atjeh. Die intimiteit van vroeger was verdwenen tusschen hen; een verwijdering bleef bestaan. Ja, hij was er zelfs van overtuigd, dat zij hem al dien tijd koel behandeld had. Een derde had zich tusschen hen gedrongen, een inge nieur, man van levenservaring, bezadigd, wel tweemaal zoo oud als zij. Was 't wonder, dat zij van keuze veranderd was. Hij, jonge heethoofd, als hij was, die, ook vanwege zijn beroep, elk oogenblik gedood kon worden in dat opstandige Atjeh De andere kon haar ten minste een rustig, vredig tehuis aanbieden, met al de gemakken en ontspanningen van een groote stad, waar haar jonge leven zoo'n behoefte aan had, en die ze ongestoord zou kunnen genieten. Daartegenover een leven van ontberingen misschien, diep in de rimboe, afgesloten van de beschaafde wereld. Dit alles overdacht hij. Toch, toch had hij nog een flauwe hoop, hem sterkend in vol vertrouwen. Het was toch niet zeker en liefde is onvergankelijk. Hij had in al dien tijd wel niets gehoord van haar, maar dat kwam natuurlijk, omdat alles zoo hopeloos in de war was door die opstanden, zoo stelde hij zichzelf gerust. Een marechaussee naderde, bracht den militairen groet en overhandigde den luitenant een brief. Aarzelend, als zei zijn voorgevoel, dat dit geen prettig nieuws zou zijn, opende hij hem. 220

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1928 | | pagina 228