Gesnapt gedurende carnavalsnacht. Ik bid u, bootsman, hoor mijn beden! Zoo ik eenmaal in uw schuit mocht treden, Och, laat het zijn bij donk're maan! (De Leidsche peuëraar. Hildebrand). Luit: „Wanneer krijgt een overledene een deputatie?" Vlotte: „Als hij daartoe een verzoek indient." Springoefeningen in de manege. Niets ziende dan 't ros en den ruiter voor ons, Niets hoorend dan het verward gebons. (De kurassiers van Canrobert. Pol de Mont). Luitenant wijst Bram een punt op de kaart, waar hij met de klasse naar toe moet. Bram kijkt, staart, tuurt Luit: „Nu, schiet eens op!" Bram: ,,'t Is verrr, luit!" Verslag van den tocht van drie djahats om 12 uur 's nachts door de rimboe. „En de dapperen slopen voort. Plotseling huilt de hoofdman, zooals het een waar aan voerder betaamt, vooraan, in 't Hollandsch, met een tikje Mokumsch accent: „Hé, jo, een krankzinnige landlooper!" En zij dreigden met knuppels en „scherp". Na de ontmas kering weer verder; de mooie witte jasjes, ten teeken, dat zij zich ten doode gewijd hadden, werden vuil van het aardsche slijk door het kruipen. Want het sluipen door de rimboe is niet gemakkelijk. De laatste hindernis, waar door- 228

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1928 | | pagina 236