Rijen, „dienst een uur uitgesteld." O, hoe pleizierig is 't te kruipen Ter kooije op een veed'ren zak, In 't landhuis onder 't lage dak, Wanneer de regenvlagen druipen. (Buitenleven. Jan Luyken). Gedurende de snipper jacht richting Groot-Speyck was de lucht bezwangerd met spiegeleieren. Teddy: „Zeg, hoe heet die berg met al die apen ook weer?" Stem: „Apenberg, natuurlijk!" Knorr: „Noemt eens een letter van het alfabet na de L" Manus: „De A!" In de teekenles. Leeraar: „Waarom heb je dit wel en dat niet geteekend?" Jèn: „Ach, luit, de rest is toch net zoo!" Mineursoefening bij Rijen. Wat of dat klotsen toch beduiden; mag, Dat jamm'ren, dat de echo's ondervingen? Uit diepte en afgrond stijgt een eind'loos „ach". (De grotstroom. J. Perk). Charley: „Zeg, hoeveel artillerie heeft een regiment?" Does: „Nou, verrekte veel!" O. J.: „Wat wordt door een brigade met éénen altijd in geslagen?" J. J. haalt de schouders op: „Weet niet." O. J.: „De bevolen richting!" 233

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1928 | | pagina 241