het oogenblik aanbreken, doch reeds thans in dezen kleinen
kring mag ik getuigen van het enthousiasme, waarmede zij
uit onze gemeente U zullen worden gebracht.
Dat enthousiasme heeft geen maanden noodig gehad
om zich te ontwikkelen; het was er van de stonde, waarop
het eeuwfeest aan den gezichtseinder opdook. Het bewijs
daarvan moge U in het geschenk ontmoeten, dat ik Uwe
instelling namens onze ingezetenen aanbied. Want reeds
vele maanden geleden hebben de burgers zonder aarzeling
hun penning geofferd om U bij de viering een blijvende
gave aan te bieden, een gave, die zal spreken, als het groen
in de straten reeds lang is verwelkt, als de feestlichten tot
een ver verleden behooren, zelfs als U en ik Breda voor
nog betere gewesten hebben verwisseld.
Ik kan niet ontkennen, dat ik eenigszins jaloersch ben
op mijn voorganger van 1903, die een zoo verheven geschenk
als het vaandel der cadetten mocht aanbieden. Doch ook
de huidige gave mist haar symboliek niet. Om deze tafel
zullen de militaire en burgerelementen der stad bij zich
voordoende gelegenheden elkander vinden. De geest, waar
in wij deze voortbrengselen der kunstnijverheid schenken,
is geen andere, niet minder hartelijk, dan die van 1903 of
van 1878, toen het geschenk sprak van den „heerlijken
glans", die de Koninklijke militaire academie over de stad
Breda uitspreidt.
De burgerij van Breda verzoekt U, mijnheer de Gouver
neur, het geschenk te willen aanvaarden als blijk van innige
gehechtheid aan Uwe instelling."
Na deze rede verkreeg de heer FRANS SMITS VAN
WAESBERGHE het woord, die als voorzitter van de oudste
vereeniging van Breda de Academie op de volgende wijze
huldigde:
„Breda viert feest; het zijn de eerste woorden van onzen
101