Cadetten! ziet met mij, hoe op dit schilderstuk de moed is uitgebeeld: hooge ernst, volle bewustheid van het gewicht van hetgeen gebeuren gaat, stralen uit de oogen van deze kloeke figuur, die het zwaard gereed houd om toe te slaan. Moed in den edelsten zin van het woord stelt deze figuur voor, moed, die hooger nog staat dan onversaagde dapper heid, dan spontane vermetelheid. Moed, die geschraagd wordt en bestuurd door beleid en daardoor bewaard wordt voor ontaarding in overmoed. Ziet, hoe deze tweede figuur tot uiting gebracht wordt, dat er naast den physieken moed doch op nog hooger plan staat de moreele moed, die vaak grooter kracht, vastberadenheid en zelfbeheersching vraagt en die tot de schoonste deugden, ook van den krijgsman moet behooren. En dan als derde figuur de trouw, hier afgebeeld met de opgestoken voorste vingers der rech terhand, ter herinnering aan den eed, dien ieder militair, zij het met het vaandel in de hand en voor het front der troepen, dan wel in zijn binnenste en voor zichzelf, heeft afgelegd. Trouw niet alleen aan Vaderland en Vorstenhuis, doch trouw ook aan zich zelf en aan de menschheid. Trouw in het volbrengen van zijn plicht, in het vervullen van ge dane beloften, trouw in woord en daad, trouw, die iedere moedige en iedere gevaarlijke handeling moet stempelen tot een waardige en waardevolle trouw, die behoeden moet tegen ruwheid en onnoodige wreedheid. Cadetten! Het zou mij te ver voeren, indien ik de over wegingen met U wilde nagaan, die er toe geleid hebben om ofschoon moed, beleid en trouw evenzeer de grondzuilen vormen voor heel het maatschappelijk leven en werken voor militairen een bijzondere belooning in het leven te roepen. Genoeg moge het daarom zijn, in Uwe herinnering terug 192

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1929 | | pagina 202