getwijfeld ook met een gevoel van verlichting in Uw gemoed de kern vormt van deze plechtigheid, Gij moogt en Gij zult in de komende jaren géén stille getuigen zijn van het geen de Hoofdcursus voor U was! Van U verwachten wij daden, van U verwachten wij een opvatting van Uw taak als officier zóó hoog, zóó breed, zóó plichtsgetrouw, dat overal, waar gij zult arbeiden, de Hoofdcursus met eere worde herdacht. Men mag dat met recht van ieder oud-hoofdcursiaan ver wachten, van U mag ik, als laatste directeur, dit in het bijzonder vorderen. Want Gij zijt de laatsten, Gij zult, indien U het leven, de gezondheid en de kracht mogen wor den geschonken, het langst de levende getuigen zijn van wat de Hoofdcursus voor ons Vaderland was en.... onder U zullen er zijn en ik hoop, dat het er velen mogen wezen die over meer dan een halve eeuw zich nóg met trots (en dan met een trots, gerechtvaardigd door een werkzaam leven in dienst van het Vaderland) „oud-Hoofdcursiaan" zullen noemen. Welaan, ik noodig U dan uit om zoo aanstonds, één voor één, de belofte af te leggen, dat Ge alles, wat in Uw ver mogen is, zult doen om den naam van den Hoofdcursus hoog te houden en de inrichting, die U tot dezen mijlpaal op Uwen levensweg bracht, te eeren en te doen eeren. Ik verzoek U daartoe, met het Vaandel in de rechterhand, de woorden uit te spreken: ,,Dat beloof ik". Toen traden achtereenvolgens de laatste hoofdcursianen naar voren om hun belofte af te leggen. Na deze plechtigheid trad het vaandel weder in en werd met het cadettenmuziekcorps aan het hoofd gedefileerd. Het vaandel werd daarna voorloopig nog op het bureau van den gouverneur een plaats bezorgd. Hierna vereenigden zich allen op de cadettenleeszaal, 203

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1929 | | pagina 215