Generaal!
Mijn eerste woord zij een woord van dank, dat van U
het denkbeeld uitging, dat dit vaandel hier behoorde. Voor
den waren soldaat is het vaandel geen zielloos voorwerp,
maar een bezielend en als zoodanig bevindt het zich hier
in goed gezelschap te midden van herinneringen aan lief
en leed uit onze geschiedenis, maar bovenal van strijd en
overwinning. Dit vaandel is geen doorschoten, het onderging
zelfs niet eens den vuurdoop, en toch zijn aan dat vaandel
groote herinneringen verbonden, door de namen van hen,
die het schonken aan een inrichting, waaraan zij groote
verplichtingen hadden. Dit vaandel heeft aan de verwach
tingen der schenkers voldaan, onder dit \aandel groeiden
mannen op, die een sieraad vormden en vormen van het
Nederlandsche en Nederlandsch-Indische leger. Het is een
stuk geschiedenis, dat met dit vaandel heden afsluit, weder
om een onbezoedelde bladzijde beslaande in onze roemrijke
krijgsgeschiedenis.
Denkt gij, jeugdige kameraden, die pas den officiersrang
behaaldet, in oogenblikken van moeite en strijd steeds aan
dit vaandel. Herinner U steeds aan dit vaandel als het ver-
eenigingspunt van liefde voor land en vorstenhuis tot in
den dood.
Generaal, U was zoo vriendelijk eenige waardeerende
woorden tot mij te richten, waarvoor ik U zeer dank. Alleen
zou ik willen opmerken, dat waar de werkelijke soldaat
steeds bereid is, en moet zijn, om zijn leven voor zijn land
te geven, wat beteekent dan in dat licht wat ik deed!
Wat het Nederlandsche legermuseum betreft, verzeker
ik U, dat ik dit vaandel steeds hoog zal houden, en den
bezoekers zal wijzen op de namen der gevers en van hen,
die onder dit vaandel opgroeiden tot sieraden van het Ne-
209
14