jaren van ballingschap veel in Duitschland had verkeerd,
bijzonder belang stelde in het militair onderwijs en het oog
inzonderheid gevestigd hield op wat er dienaangaande in
Pruisen bestond, was met de in de jaren 1814/16 ingestelde
officiersopleiding slechts matig tevreden en ijverde, meer
nog dan de Koning, tot meerdere volmaking van de offi
ciersopleiding voor een ,,hoogere militaire school".
Aan het hoofd van de Artillerie- en Genieschool te Delft
stond Generaal-Majoor Voet, die een grooten naam bezat
in de toenmalige militair-wetenschappelijke wereld; blijk
baar heeft zijne inrichting zich echter op den duur niet op
haar hoog peil weten te handhaven. Klachten, door leeraren
van die school zelve ingediend, gaven den grooten stoot tot
hervorming en werden de naaste aanleiding tot oprichting
van de Koninklijke Militaire Academie. Om betere grond
slagen te leggen voor de Nederlandsche officiersopleiding is
eene Commissie van 1822 tot 1826 werkzaam geweest.
Bij de oprichting van de K. M. A., waarop Prins Frederik
een grooten invloed heeft gehad, hebben verschillende be
doelingen voorgezeten:
1°. zou concentratie van alle cadetten in ééne inrichting
meerdere gelijkvormigheid brengen in hunne opleiding,
terwijl die tot dusverre tusschen de Delftsche cadetten en
die der korpsen zeer uiteenliep; ook zou de band tusschen
deze categorieën van a.s. afficieren zeer worden aangehaald;
2°. zou het wetenschappelijk peil der opleiding door
instelling van een Militaire Academie telkens worden ver
hoogd; vooral voor de infanterie en de cavalerie werd dit
dringend noodig geacht, waaruit valt af te leiden, dat weinig
cadetten van deze Wapens gebruik maakten van de gë-
Zie o.a. een artikel van Luitenant-Generaal de Bas in De Mili
taire Spectator van Sept. 1928.
271