Défilé 1928
„Dan zullen wij, cadetten, toonen,
Dat het oude bloed nog in ons vloeit".
Al de hoofden fier geheven,
In de oogen warmen gloed,
In de harten, hoog gedragen,
Slechts één leus: „tot in den doet,"
Staat het corps daar aangetreden,
Het geweer gepresenteerd,
Voor Haar, die elk van ons liefheeft,
Die elk onzer hoog vereert.
En als zooveel marm'ren beelden,
Als gehouwen uit grauw steen,
Staan ze voor hun Landsvorstinne,
Staan de jonkers aangetreên!
Kort commando, gelijktijdig
De geweren afgezet.
„Aan den schouder de geweren!"
Rechts-om, met gelijken tred,
„Voorwaarts om te defileeren"
Ditmaal voor de Koningin!
Slaat op, tamboers, roffelt lustig,
Hoornen schalt, muziek zet in.
Laat een vlotte marsch weerklinken,
D'allerschoonste, dien ge kent,
Ëerend deze Hooge Vrouwe,
Eerend zoo dit grootsch moment.
285