pentines maakte. Die korte blik slechts had hem getoond,
dat zij lief was, een engelenlach had en een figuurtje om
te stelen. Hij betrapte er zich op, dat hij zich jongensachtig
aanstelde en dat alleen voor dat meisje in het blauw. Hij
was nooit verliefd geweest, wist zelfs niet wat liefde was,
ofschoon hij in zijn 29-jarig leven wel had opgemerkt, dat
sommige leden van de zwakke kunne zich bijzonder in
zijn gunst trachtten op te dringen, maar zonder resultaat.
Maar wat was 't dan, dat hem nu opeens zoo'n zeldzaam
gelukkig gevoel gaf en hem doortintelde van levenslust?
„Wilt u zoo goed zijn me voor te stellen? Frankley, ja.
Alfred Frankley."
Enfin, hij kreeg van Bluebird, zooals hij haar in gedach
ten noemde, reeds den volgenden dans. Hoe heette ze toch
ook weer? Dat had hij, dol-gelukkig als hij was, weer ver
geten, „Blue Violet, sweeter than all the roses."
Wat danste ze zalig; zoo licht als een veertje en het
was of ze hem inspireerde. Hij had een prachtigen stijl,
nog verhoogd door zijn krachtige, goed gevormde, man
lijke figuur en de mooie uniform van luitenant der Konink
lijke Roode Lanciers. Zij was niet bijzonder groot, had de
lieflijke gestalte van een maagd van achttien lentes, half
meisje, half vrouw. Haar zachte trekken en groote peinzende
oogen, ja, vooral die mooie oogen hadden hem in een oogen-
blijk voor haar ingenomen en bij iedere schrede scheen hij
ook een schrede op een ander pad, n.l. dat der Liefde,'in te
gaan.
„Hoe heet u toch ook weer? Ik heb het niet goed ver
staan, Sir. Mijn naam is Violet Dean."
„Alfred Frankley, Miss Deane, luitenant bij de Roode
Lanciers. Violet Deane, zei u? Weet u misschien ook hoe
dit stuk heet? Blue Violet, lieflijker dan al de rozen. Het
lijkt wel,.u.
295