commissie der Academie, met wie wij ongetwijfeld veel en
zeer veel zullen moeten samenwerken. Uw tegenwoordig
heid toch is het beste bewijs, dat U volkomen instemt met de
keuze van Burgemeester en Wethouders en U hierdoor ook
het zegel Uwer goedkeuring op het stedelijk comité wilt
drukken.
Ik zeide zoo juist, dat onze comités veel en zeer veel
met elkander zullen moeten samenwerken. Ongetwijfeld
zal ons comité, of wel ik persoonlijk, U dikwijls komen
lastig vallen ter bespreking van een en ander, ik beloof U
bij voorbaat, Uw drukken werkkring kennend, zulks zoo
veel mogelijk te zullen beperken, maar, mocht het zijn, dan
hoop ik steeds een aangenaam en welwillend gehoor bij
U te vinden. Ik hoop, dat onze medewerking steeds van den
a&ngenaamsten aard moge zijn; zeer zeker zal van beide
zijden wel eens wat water in den wijn moeten worden ge
daan, maar dan vertrouw ik, dat uit dat mengsel zal voort
komen een edel schuimend nat, waarvan de opbruisende
pareltjes slechts getuigen van goede en aangename samen
werking.
Mijne Heeren, Breda kan en mag niet achterblijven om
het honderd-jarig bestaan der K.M.A. op grootsche wijze te
vieren. Breda en Academie zijn als het ware synoniemen,
want hoe vaak hoort men niet, als van Breda gesproken
wordt, van de Academiestad. Wij kunnen ons Breda niet
denken zonder Academie en laten wij ons verheugen, dat
er zich thans wederom zoo'n plechtige gelegenheid voordoet
om den geheelen lande te toonen de sympathie, achting en
vereering, die Breda voor de Academie heeft".
Spreker wees vervolgens op vroegere herdenkingsfeesten
der Koninklijke militaire academie en op het enthousiasme,
dat daarmede gepaard ging.
„Wanneer dan het Breda van voorheen zoozeer mede*
81
6