èn de gehouden toespraak getuigen! Mijnheer de Bur
gemeester, Heeren van het comité Gij allen, hoogge
achte, vriendelijke, gulle gevers van dit schitterend
geslaagde kunstwerk welke woorden zal ik kiezen om
op eenigszins voldoende wijze uiting te geven aan mijn
groote dankbaarheid, hoe zal ik er in slagen, U ook
maar eenigermate te doen beseffen, hoe rijk ik mij
gevoel door Uwe sympathie en door de hulde, mij ge
bracht als oud-burger van Breda? Breda, waar mijn
vrouw en ik meer dan 27 jaren mochten wonen, Breda,
waar onze kinderen werden geboren en waar wij bijna
de helft van ons leven mochten doorbrengen en stellig
wel de gelukkigste helft! Breda, waaraan wij zooveel
liefs en goeds en waardevols te danken hebben en dat
ons en onze kinderen zag opkomen en groeien.
En nu, nadat wij om velerlei redenen deze goede stad
van onze gezinsjeugd en onzen bloeitijd verlieten, nu
komen daar velen van hare beste burgers en bieden ons
dit aan Onder U, Mijne Heeren van het comité, zie ik
er zoovelen, aan wie ik reeds sedert jaren grooten dank
verschuldigd ben om zooveel vriendschap en genegen
heid, om zooveel goeden raad, ja ook om zooveel hulp
en steun en krachtige medewerking, mij verleend niet
alleen als mensch, maar ook in mijne hoedanigheid van
eerste-officier en gouverneur der Academie en
nu nog dit
Waarlijk, ik zou te verlegen en te zeer overstelpt
worden onder zóóveel onverdiende gunst, indien ik,
gelukkig aan deze eervolle huldiging niet ook nog enkele
lichtende punten voor anderen zag.
Daar is in de eerste plaats het feit, dat U, Heeren
Schenkers aan deze persoonlijke huldiging had vastge
knoopt ik zou willen zeggen naar die echt Bredasche
89