VERSLAG VAN DE OFFICIERSPATROUILLE OP
13/14 AUGUSTUS 1929.
.Om 7 uur bij den majoor. We waren in de Hars
kamp, het was een Dinsdagmiddag 4 uur, toen we hei
bericht kregen; drie uur den t\jd dus, voor een zorgvul
dig bepiekeren, wat nu weer zou kunnen zijn misdaan.
Maandagochtend om half elf ongeveer teruggekomen
van verlof, waren we dienzelfden avond om zeven uur
uitgerukt voor een nachtoefening, 't Wekeromsche
zandZelden zagen de maanbelichte, zilveren duin
toppen een grootere verzameling van afwezige geesten
ronddolen over de omliggende droomerige vlakten.
's Ochtends om negen uur thuis gekomen, voelden we
ons melig, loom, als teruggekeerd van een feest.
Een onbestemde gedachte zweefde ons steeds voor
den geest: „ga slapen", maar de ongewoonte om met
daglicht op de krib te liggen, weerhield ons hiervan.
Zoo bleven we klungelen, hangen, den heelen dag, in
de cantine, geeuwend en verveeld, met de vaste over
tuiging om vroeg naar bed te gaan
En dus stonden we daar met ons vieren: Künzel,
Schulze, van Huls, Damme, in het kantoortje van den
majoor. Vier brooden, vier flesschen melk, vier klomp
jes boter lagen er op tafel.
„Wat beteekent dat? Begrijpt een van jullie er iets
van?"
„Al hoej je me door
Kon het duidelijker?
166
j