Mijn stalen ros deed me wat pijn in den beginne, maar spoedig kwam de natuurlijke elasticiteit van m'n lichaam mij hierin tegemoet, typisch, zooals enkele lichaams- deelen zich zoo spoedig kunnen aanpassen. Elf uur kwamen we in Hoenderlo aan. Alles dicht, nergens een lichtje te bespeuren.Ja zeker, toch wel, op dien lioek daar. Een bescheiden tikje op de deur. De heer des huizes vermoedelijk, te zien aan zijn reso luut optreden, verschijnt op dem drempel. Formaliteiten, het boekje, een vulpen, en klaar zijn we. HoenderloLoenen. Afstand 10 K.M. Een eigen aardigheid doet zich hierbij voor, niet ontbloot} van humor. We stappen een erf op. Voordeur is dicht of liever, we kunnen er geen ontdekken. Dan maar van op zij, trouwens er brandt ook nog licht in de serre. Kijk eens aan, beter hadden we het niet kunnen tref fen. Met den rug naar ons, in warmglanzende zijde, be koorlijk plooiend om haar ronde schouders, staat daar. ja, wat staat daar, dat weten we eerlyk gezegd, nu nog niet. Maar laat ik regelmatig met myn verhaal doorgaan. We kijken elkaar aan, onze oogen zeggen.... en we lachen verheugd, dat in deze late duisternis dit schoone schouwspel ons nog te beurt valt. John denkt aan z'n verloofde.ik ook (aan de myne) en beide willen we ons omkeeren. Maar nu nog mooier, wat is dat nu? Het is toch dienst. O, blijde gedachte, het is toch dienst, we moeten. „Begin maar John", zeg ik, „klop maar aan". 158 Het zij ons vergund op te merken, dat dit met zulk een lichaam toch eigenlijk niet te verwonderen is. Red.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1930 | | pagina 174