met de colonnade en dan die zaal 33, lieve hemel, wat een hol, daarnaast weer was 34, noodzakelijke pleister plaats op den weg naar 33. Boven, daar was de cantine. Daar kwam hij binnen als „baar", angstig gezichtsdek king zoekende tegen de oudste-jaars. Daar kwam hij binnen als tweede-jaars, zich reeds voelende tegenover die armzalige groenen, grinnekend om de witzen, die de oudste-jaars met hen uithaalden. Daar kwam hij binnen als eerzuchtig oudste-jaars, zich vermakende over de stom beteuterde snuiten der nieuwelingen. Toen weer beleefde hij dat laatste jaar, den eigen oefeningstijd, en 't officiersexamen. En toen. De uitslag. Nu staat hij voor 't oude gebouw; aan weerszijden schittert op zijn kraag een gloednieuwe ster. Volgende week vertrekt zijn boot. Nu staat hij er voor 't laatst voor. 't Afscheid. Drie jaar heeft hij verlangd naar de ster. Drie jaar heeft hij gehoopt zoo spoedig mogelijk van Kilacadmon weg te komen. En nu? Die drie jaar hebben hem toch iets ondefinieerbaars bijgebracht; iets, waardoor hij zich getrokken voelt tot villa Henricus; iets, waardoor hij spijt voelt, dat hij vertrekken moet. Hier groeiden zijn illusies. Zijn illusies. De ééne ster, twee sterren, drie sterren, een firma ment, en in dit firmament schitterend, helder als de zon, het ridderkruis der Militaire Willemsorde. 175

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1930 | | pagina 191