welks midden zich een sierlijke, zwart metalen zuil
verhief, die drie lampen torste, waarvan één helder
gloeide, omdat er drie lampen waren. Hier richtte het
gevleugelde heir zich op drie verschillende manieren
naar rechts en wachtte geduldig den komst af van
Odin, die hen geroepen had.
Op het bericht, dat de vogels gekomen waren, wik
kelde de Alvader zich wat dieper in de plooien van
zijn prachtvollen, doch ietwat te langen mantel, sloeg
zich enkele malen in de handen, want er woei juist een
gure Noordooster door het gebouw en trad naar buiten,
waar zijn blik goedkeurend rusten bleef op alle vogels
van de geheele wereld. Doch neen, één mankeerde
er, dat was de uil, wiens wijsheid groot was.
En Odin wist niet, wie hij kiezen zou.
Daar had je den adelaar, die trotsch zijn machtige
vlerken spreidde, het groote gemak bewijzend, waar
mede hij zijn dagtaak zou kunnen volbrengen. De
zeearend gaf een proeve van zijn scherpen blik door,
in wijde kringen boven het kasteel cirkelend, zonder
aarzelen den naam te noemen van de vischsoort, die
men op zou dienen. De meeuw sprak van de verre
tochten over zee, die hij onvermoeid steeds volbracht.
Dan waren er de papegaai, die heel rad was van
tong, althans in het zonder fouten napraten van
alles, wat Odin zei, en dit is zeker een aangename
eigenschap te noemen; verder de pauw, die Odin's
oogen wist te strelen met de pracht van haar kleurrijke
veeren, de grauwe nachtegaal met de zoo schoone
muziek in haar stem en wie durft beweren, dat Odin
niet verzot was op muziek. Er waren nog vele vogels,
die allen gaven bleken te bezitten, welke Odin konden
bekoren.
181
j