Het laatste, wat hij dien avond van haar zag, was haar slanke figuurtje in de deuropening, dat naar hem wuifde. Dien nacht, toen hij niet slapen kon, zag hij dat wui vende figuurtje weer, telkens weer en hij wist, dat hij haar lief had en dat die liefde beantwoord werd. Het heele leven, waarop de mensch zoo trotsch is, wat hem onderscheidt van de stof, dat leven, hetwelk hij meent te kunnen besturen, is een schaakspel met het noodlot. Maar 't is een somber schaakspel met U, afgrijselijk fantoom. Gij valt steeds aan en wij kunnen slechts met sidde rende hand stuk na stuk verschuiven in een wanhopige verdediging. Totdat uit uw mond klinkt: „Schaak". Dan verdwijnen alle stukken, dan zien we nog slechts dat ééne, ons grootste stuk, dat wordt bedreigd. Daar slaan we mee op den vlucht en gij, met uw cy nische lach, begint de vervolging en telkens weer klinkt het: „Schaak". Waarom toch laat gij ons telkens weer een kans? waarom toch niet ineens: „Mat"? Behaagt het U dan ons moe te laten hollen? Verschaft het U dan meer genoegen de moe gestre- dene te vangen op: „Schaak", dan de nog weerbare op: „Mat"? Hij zocht afleiding in een dancing. Waarom moest ook zij met dien derde in die dancing komen? 186 Hc

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Almanak der Koninklijke Militaire Akademie | 1930 | | pagina 201